Heel 2016 ging het in de cultuursector maar over 1 vraag. Wie krijgt hoeveel geld? Het resultaat van het systeem waarop wij in Nederland het cultuurbeleid invullen. Overheden stellen in afzondering hun cultuurnota’s op. Instellingen schrijven daar vervolgens op in. Deskundigen (van de Raad voor Cultuur via de Fondsen tot aan de Kunstraad hier in Groningen), beoordelen zelfstandig de aanvragen en uiteindelijk maakt iedere overheid zijn eigen afwegingen. Niet alleen een weinig inspirerend proces dat elke vier jaar terugkomt, maar bovendien niet meer passend bij deze tijd.
Instellingen passen steeds vaker niet in de hokjes die de overheden er aan gegeven hebben, ook geeft het weinig ruimte aan nieuwkomers in de sector en voor experimenten die juist zo belangrijk zijn. De overheden hanteren een taakverdeling die passend was bij de vorige eeuw, maar in een samenleving waarbij juist het grote en het kleine elkaar op zoekt, globalisering toeneemt, maar ook de roep om het lokale en regionale, is het zaak dat we het systeem anders gaan inrichten.
En wanneer beter te doen, dan juist nu. Nu de sector voor de komende 4 jaar duidelijkheid heeft is het juist ook het moment om voor het verdelen van het geld aan, te discussiëren over hoe we het over 4 jaar willen organiseren. Om die reden organiserende het IPO (de gezamenlijke provincies) gisteren een ronde tafel met de cultuursector en het ministerie van OCW, die over het cultuurbeleid gaan. Gezamenlijk kijken naar hoe je als overheden je moet verhouden tot de sector en wat je verwacht van de sector. Welk doel hebben we als overheden met het cultuurbeleid en hoe kun je dat het beste organiseren.
In mijn ogen gaat cultuur over 2 dingen. Over je ergens thuis voelen, onze identiteit, in vele vormen en vele gedaanten. Over ons erfgoed en de verhalen over ons verleden. Over wie we zijn en waar we vandaan komen. Aan de andere kant gaat cultuur over verrast worden, uitgedaagd. Over op andere gedachten gezet worden, een spiegel voor krijgen. De kritische noot in de samenleving, over het anders naar dingen kijken. Beide horen bij elkaar. Daar waar je je thuis voelt, waar je op je gemak bent, sta je open voor nieuwe ideeën en durf je ook te prikkelen.
Vanuit dit idee zou de overheid gezamenlijk moeten kijken hoe ze dat vorm geven. Daarin hebben we alle bestuursniveaus nodig. De aanwezigheid van een (inter)nationaal gezelschap als het NNT vertaalt het noordelijke thuis gevoel in voorstellingen die prikkelen. En stimuleren zo aankomend talent en amateurkunstenaars om hetzelfde te doen. Juist door als NNO niet alleen in grote zalen te spelen, maar ook in de Korenwegwijk op het plein worden beide kanten van cultuur aan elkaar verbonden. Maar ook voorstellingen met amateurkunstenaars op bijzondere locaties in onze provincie over wie wij zijn, versterken zowel de identiteit als dat het mensen uitdaagt.
Dit gebeurt steeds minder via de traditionele routes en vraagt om een overheid die gezamenlijk kijkt naar wat er nodig is. Gezamenlijk een analyse maakt waar dubbelingen en waar witte vlekken zitten. Welke regels en criteria nu echt ondersteunend zijn en welke vernieuwingen en verbindingen in de weg staan.
En vervolgens gezamenlijk verantwoordelijkheid neemt om de witte vlekken in te vullen, door gezamenlijk te kijken wat wie doet. Laten we de komende jaren gebruiken voor de discussie wat we gezamenlijk willen en de analyse maken wat we nu doen. Zodat als we over 4 jaar weer voor de geld vraag staan we ook echt de sector verder kunnen helpen.